Methodologische analyse van het onderzoek naar antisemitisme onder jongeren.
Mona Keijzer beweert dat het een gegeven is dat antisemitisme een onderdeel vormt van moslims en hun gerelateerde geloof en cultuur. Volgens Ronny Naftaniel moet men wetenschappelijke feiten kunnen benoemen. Dankzij de oplettendheid van een volger ben ik op het rapport Antisemitisme onder jongeren in Nederland (Verwey-Jonkers, 2015) gestuit. Ik heb de methodologie van dit rapport grondig geanalyseerd om te achterhalen waarop politici en CIDI-geaffilieerde zich baseren en of deze valide zijn.
Dit is wat ik samenvattend heb geconstateerd:
Het rapport hanteert geen eenduidige definitie van antisemitisme.
Het rapport mist een systematische methodologie en vertoont aanzienlijke risico's op bias, waardoor de resultaten niet betrouwbaar zijn.
De focus ligt voornamelijk op islamitische gemeenschappen, zonder aandacht voor andere bevolkingsgroepen, wat wijst op selectiebias en een mogelijk sturende onderzoeksopzet.
De auteurs concluderen dat een minderheid van de jongeren antisemitische uitingen vertoont, maar een grotere groep maakt zich schuldig aan xenofobie in het bijzonder naar personen met een zwarte huidskleur en Marokkanen.
Door de extreem methodologische tekortkomingen zijn de resultaten niet valide en niet te generaliseren naar de islamitische cultuur en daardoor zijn de opmerkingen en onderbouwing van Keijzer en co ongegrond.
Kritiek op de methodologie en resultaten
Algemeen
Bij wetenschappelijk onderzoek is de verantwoording en uitwerking van de methodologie essentieel om de resultaten te kunnen beoordelen. Dit mist.
Onderzoeksmethoden moeten reproduceerbaar en verifieerbaar zijn, zodat externe wetenschappers de resultaten kunnen controleren en verklaren. De methodologie vormt de grootste tekortkoming van dit rapport.
Door het gebrek aan reproduceerbaarheid en verifieerbaarheid kunnen de resultaten niet betrouwbaar worden beoordeeld. Hierdoor ontstaat een aanzienlijk risico op verschillende vormen van bias: selectiebias, informatiebias en rapportagebias.
De methodologie is onvoldoende verantwoord. De aanleiding en onderbouwing voor de opstelling van de survey ontbreken, en het onderzoek is niet reproduceerbaar, met name de literatuurscan. Dit roept vragen op over de validiteit van het onderzoek.
Er ontbreekt een heldere definitie van ‘Joden,’ wat het onderscheid tussen Joden als etnische, religieuze groep of als inwoners van Israël bemoeilijkt. Dit kan leiden tot een vertekend beeld.
Het rapport hanteert geen eenduidige definitie van ‘antisemitisme’ en verwijst naar meerdere definities. Eén van deze definities is afkomstig van het CIDI, een organisatie die vanwege haar lobbykarakter rondom Israël niet als neutraal kan worden beschouwd. Het CIDI stelt Israëli's gelijk aan Joden, waardoor negatieve of haatdragende uitingen jegens de inwoners van de staat Israël en Israël als staat onder antisemitisme worden geschaard.
Het rapport had baat gehad bij een duidelijke, onafhankelijke definitie van ‘antisemitisme’ en een nauwgezette conceptualisatie van de gebruikte termen.
Het rapport maakt geen duidelijk onderscheid tussen Joden als religieuze groep en bewoners van Israël. Terwijl verderop in het rapport duidelijk wordt dat het woord ‘Jood’ voor meerdere groepen gebruikt kan worden en zelfs als geuzennaam.
De auteurs stellen een logistische regressieanalyse te hebben uitgevoerd, maar de resultaten hiervan zijn niet gerapporteerd; in plaats daarvan worden enkel beschrijvende resultaten gepresenteerd.
Literatuurstudie
De literatuurstudie is niet systematisch uitgevoerd, en de zoekstrategie, screening en selectie zijn niet gerapporteerd. Hierdoor is het onmogelijk de validiteit van de literatuurscan te toetsen of vast te stellen of er selectiebias heeft plaatsgevonden.
Er wordt uitsluitend gerapporteerd over antisemitisme onder islamitische gemeenschappen in Europa, waarbij het ‘nieuwe antisemitisme’ wordt afgezet tegen het ‘oude antisemitisme.’ Het oude antisemitisme wordt echter niet als onderzoeksvraag meegenomen.
De beperkte focus op islamitische gemeenschappen en het ontbreken van gegevens over andere bevolkingsgroepen wijst op selectiebias.
Antisemitisme in het voetbal wordt genuanceerd toegelicht met de kanttekening dat het gebruik van ‘Joden’ een geuzennaam is voor Ajax. Er wordt wel benoemd dat dit vooral onder autochtone Nederlanders voorkomt en dat antisemitisme in voetbal ook voorkomt.
De auteurs stellen dat Koranlessen mogelijk sociale risicofactoren voor antisemitisme zijn, maar deze conclusie is gebaseerd op een niet-reproduceerbare literatuurstudie.
Focusgroep
De methode voor de focusgroepen is onvoldoende gerapporteerd en niet reproduceerdbaar.
Er is geen informatie over de selectiecriteria, samenstelling en interviewgids. Dit is problematisch, aangezien de survey is gebaseerd op de uitkomsten van de literatuurscan en focusgroepen en het belangrijk is om te weten hoe dit tot stand is gekomen.
De focusgroep includeert niet de jongeren om wie het gaat, maar volwassenen uit verschillende organisaties die spreken namens de jongeren en wat zij oppikken.
De selectie en samenstelling van de groep is onduidelijk en conflict of interest van de deelnemers is niet gerapporteerd.
Er is geen verantwoording waarom er een specifieke focusgroep is voor voetbal gerelateerde antisemitisme en moslims. Dit geeft een sturend beeld en weer een rapportagebias in de resultaten.
De survey
De opstelling van de survey is onzorgvuldig. Het is onduidelijk waarom specifieke variabelen zijn geselecteerd en hoe deze zijn geanalyseerd. Bovendien ontbreekt een pilottest en een heldere conceptualisatie van de gebruikte termen.
De steekproef is niet te beoordelen, wat ook geldt voor de samenstelling van de focusgroepen.
De vragenlijst is inconsistent:
o Sommige vragen, zoals “houding ten opzichte van islam en moslims is te positief,” zijn niet onderbouwd.
o De vragen zijn niet vergelijkbaar omdat ze specifiek gericht zijn op één groep (moslims). Voor een gebalanceerde vergelijking zou dezelfde vraag over Joden en andere groepen moeten worden gesteld.
o De routingvragen en subvragen suggereren een verband tussen moslims en antisemitisme, zonder dat dit voor andere groepen wordt onderzocht. Dit leidt tot missende data en lijkt sturend.
o De focus op islam en moslims komt niet overeen met de onderzoeksvragen, waarin slechts ‘geloof’ wordt genoemd zonder specifieke aanduiding. Mogelijk komt dit voort uit de literatuurscan, waarvan de aantekeningen en tekortkomingen eerder zijn toegelicht.
Het is onduidelijk waarom alleen de islamitische identiteit van moslims is onderzocht, waardoor de studie mogelijk vooringenomen is. De verantwoording uit de introductie en de literatuurscan zijn onvoldoende en niet te verifieren.
Vragen over negatieve gevoelens richting Joden in Nederland en Israël missen toelichting, waardoor het begrip van deze antwoorden niet wordt gemeten. Dit is een gemiste kans.
De scheldwoorden “Marokkaan” en “N*ger” komen vaker voor dan “Jood”. Het is onduidelijk wat dit zegt over de mate van antisemitisme. Op basis van Tabel 4.6 heb ik de cijfers opnieuw berekend:
o Gebruik van scheldwoorden “n*ger/zwarte”: 679/2263 (30%)
o Gebruik van scheldwoord “Mocro/Marokkaan”: 762/2263 (33,7%)
o Gebruik van scheldwoord “Jood”: 310/2263 (13,7%)
Conclusie
Het rapport concludeert dat 12% van de jongeren uit de steekproef met een islamitische achtergrond zich schuldig maakt aan antisemitisme. De bewering dat antisemitisme een onderdeel vormt van de islamitische cultuur is niet alleen incorrect, maar ook ongepast, gezien de methodologische tekortkomingen die de validiteit van de resultaten aantasten. De cijfer kan mogelijk een over- of onderschatting kunnen zijn op basis van de steekproefselectie en definitiestelling.
Het rapport toont aan dat er meer negatieve uitingen zijn jegens personen van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse, Antiliaanse en islamitische achtergronden dan jegens Joden in Nederland. Als we de redenering van Mona Keijzer en Ronny Naftaniel volgen, zou men kunnen stellen dat xenofobie en islamofobie onderdeel vormen van de Nederlandse cultuur.
De auteurs signaleren een scherp contrast tussen antisemitisme en antizionisme en concluderen dat er negatieve sentimenten bestaan jegens zionisme en de daden van Israël richting de Palestijnen.
Op basis van dit rapport kan niet gesteld worden dat antisemitisme een onderdeel is van de islamitische cultuur of onderdeel van de cultuur van de steekproef.